Hans Brinker en Rijnland
Wie was die Hans Brinker eigenlijk?" Die vraag stelde hoofdingeland Stoop in de Verenigde Vergadering van 14 juni 1950. Dijkgraaf Slagter antwoordde met een ernstig gezicht dat het hier een legendarische figuur betrof, die als symbool van Nederlands strijd tegen het water zijn plaats in ons volksbesef zeker verdiende. Dat vage antwoord verraadde dat hij het eigenlijk ook niet goed wist.
Een week eerder was op de Woerdersluis in Spaarndam door prinses Margriet een bronzen beeld onthuld van een geknielde jongen met zijn vinger in een lek van een dijk. Bij die plechtigheid was ook Rijnland vertegenwoordigd in de personen van loco-dijkgraaf mr. Naaijen en hoogheemraad Lafeber. Zij waren daartoe uitgenodigd door de Algemene Nederlandse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer. Die vereniging had, met behulp van Amerikaanse giften, gezorgd voor de plaatsing van het door kunstenares Grada Rueb gemaakte gedenkteken.
Wie het beeld nader bekijkt ziet dat op de sokkel is gegraveerd: "Opgedragen aan onze jeugd als een huldeblijk aan de knaap die het symbool werd van de eeuwigdurende strijd van Nederland tegen het water". Een naam staat er niet bij en toch staat het beeld bekend als Hans Brinker, naar de hoofdpersoon van een in 1865 verschenen Amerikaans kinderboek. De schrijfster ervan, Mary Mapes Dodge (1831-1905), was een groot bewonderaarster van de geschiedenis van Nederland en zij wilde de Amerikaanse kinderen daar ook kennis mee laten maken. Dat deed zij met het boek "Hans Brinker of De Zilveren Schaatsen".
Alle verhalen in het boek spelen zich af in Nederland, vooral in Haarlem en omstreken. Het verhaal van Hans Brinker, een arme jongen, staat centraal. Zijn vader, een dijkwerker, is zijn geheugen en verstand kwijtgeraakt na een val van een steiger (!) toen hij in een stormnacht aan een zwakke plek van een dijk werkte. Hans probeert met zijn zusje Greetje een schaatswedstrijd te winnen waarvan de hoofdprijs bestaat uit een paar zilveren schaatsen. Die willen zij verkopen om medicijnen voor hun zieke vader te kopen.
In een inleidend hoofdstuk schetst Dodge een beeld van de Nederlanders en hun strijd tegen het water. "Nederland is een van de vreemdste landen onder de zon. Je zou het net zo goed Raarland of Apartland kunnen noemen, want hier is alles anders dan in andere delen van de wereld". Vervolgens verhaalt de de schrijfster hoe ons voor een groot deel beneden de zeespiegel gelegen land beschermd wordt met enorme dijken en dammen. Dat is nodig want: "Op sommige plaatsen langs de kust beukt de zee er constant tegenaan en dan heeft het arme land het zwaar te verduren. Soms slaat een stuk dijk weg of onstaat er een gat, met de meest afschuwelijke gevolgen".
En dan komt het werk van de waterschappen in beeld: "Elk jaar worden er miljoenen dollars uitgegeven aan de reparatie van dijken en het reguleren van het waterpeil". Dodge voegt eraan toe dat ons land onbewoonbaar zou zijn als die taken verwaarloosd zouden worden en refereert aan dijkdoorbraken in het verleden: "Honderden dorpen en steden zijn verdwenen onder het water en bijna een miljoen mensen zijn daarbij verdronken." De beschrijvingen geven een gekleurd beeld van ons land en zijn vanwege het effect hier en daar wellicht met opzet overdreven, maar zullen ongetwijfeld indruk gemaakt hebben op de jeugdige lezers. Het is niet voor niets dat als Amerikanen al iets weten van ons land dat vaak is omdat zij in hun jonge jaren Hans Brinker hebben gelezen.
Het bekendste verhaal in het boek is dat van een naamloos jongetje van bijna acht jaar, zoon van een Haarlemse sluiswachter, die de stad en omliggend land van een overstroming redt door zijn vinger in een lek in de dijk te stoppen. Het joch wordt er op een mooie herfstmiddag op uit gestuurd om pannenkoeken te brengen naar een alleenwonende blinde vriend van de familie aan de andere kant van de dijk. Op de terugweg, het weer is inmiddels omgeslagen, ziet hij dat het water in het kanaal onrustbarend gestegen is door de zware herfstregen. Als hij schrikt van het geluid van sijpelend water ziet de jongen een klein straaltje water lopen uit een klein gaatje in de dijk. Als zoon van een sluiswachter beseft hij onmiddellijk het gevaar en aarzelt geen moment: hij stopt zijn vinger in het lek. Het is inmiddels laat en donker en met zulk hondenweer is er natuurlijk niemand buiten. Hij heeft geen keus dan een nacht lang te blijven liggen tegen de dijk met zijn vinger in het kleine gaatje. Verkleumd van de kou en nat van de regen wordt hij 's morgens vroeg gevonden door een dominee die op weg naar huis is na een nachtwake bij een zieke parochiaan. Als de geestelijke vraagt waar het ventje mee bezig is antwoordt hij: "Ik zit het water tegen te houden". Waarna natuurlijk snel hulp wordt gehaald.
Dit is niet Hans Brinker
De schrijfster heeft dit verhaal niet zelf bedacht. Als "The Little Hero of Haarlem" verscheen het in 1850 voor het eerst in Sharpe's London Journal of Entertainment and Instruction. In de daarop volgende jaren werd het in Engeland en Amerika in meerdere varianten in diverse boeken en tijdschriften gepubliceerd. Als meest waarschijnlijke auteur van het oorspronkelijke verhaal wordt gezien de Franse schrijfster Eugénie Foa, pseudoniem van Rébecca Eugénie Rodriguès Henriques (1796-1852). In 1868, ruim na haar dood, werd het als "The Little Dykeman" afgedrukt in Merry's Museum, een tijdschrift voor de jeugd. Van de Amerikaanse Phoebe Cary verscheen in hetzelfde jaar een versie in dichtvorm getiteld "The Leak in the Dike". Hierin kreeg het sluiswachterszoontje de naam Peter.
Illustratie bij The Little Dykeman. Vreemd genoeg houdt de jongen zijn vinger hier in een gat van een sluisdeur.
Als we het verhaal lezen vanuit Rijnlands perspectief valt meteen op dat de functie van sluiswachter erg belangrijk wordt gevonden: “Zo’n sluiswachter doet de sluizen vaker of minder vaak open, afhankelijk van de hoeveelheid water die nodig is. ’s Nachts sluit hij ze zorgvuldig af om te voorkomen dat het kanaal gevaar loopt teveel water ineens te moeten verwerken, of dat het zou overstromen, waardoor het land onder water zou komen te staan”. Dat de auteurs niet bekend waren met de plaatselijke situatie blijkt al uit het feit dat zij de sluiswachter in Haarlem laten wonen terwijl de Haarlemse sluizen, met sluiswachterswoningen, in Spaarndam liggen. Margreet Bruijn, van wie in 1954 een Nederlandse bewerking verscheen van het boek met als titel De Zilveren Schaatsen, maakt er dan ook een Spaarndamse sluiswachter van en het kanaal wordt omgedoopt tot het IJ. Zij heeft dat ongetwijfeld gedaan vanwege de plaats van het beeldje, op de Woerdersluis in de IJdijk in Spaarndam, maar het verhaal klopt dan ook beter.Het avontuur van het dappere jongetje werd vooral in Amerika symbool van Nederlands strijd tegen het water. Hier sloeg het minder aan. Nederlanders waren toch te nuchter voor een dergelijk simpel verhaal. Amerikaanse toeristen die ons land bezochten waren dan ook teleurgesteld dat niemand de plaats kon aanwijzen waar onze jonge held het land gered had door zijn vinger in een gat van een dijk te stoppen. Voor de Algemene Nederlandse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer was dat aanleiding om het beeld in Spaarndam te plaatsen. Maar zonder naam erop, want die had de jongen in het verhaal niet.
De kranten die berichtten over de onthulling van het monument door prinses Margriet wisten daar niet goed raad mee. Behalve over Hans Brinker werd er gesproken van het beeld van een dapper Hollands jongetje en van de legendarische Pieter die het water tegen hield. Dat laatste zal ontleend zijn aan het gedicht “The Leak in the Dike” van Phoebe Cary. De Nieuwe Leidsche Courant had de mooiste kop: Prinses Margriet onthulde monument van “Manneken Droog”. Voor het Nederlands publiek was dat allemaal te ingewikkeld. Dat noemde het beeld gewoon Hans Brinker, naar het boek dat het veelal alleen van naam kende. Want ten tijde van de onthulling was alleen een vroege Nederlandse bewerking van het boek voorhanden waarvan de laatste druk dateerde van 1934. Na de uitgave van Margreet Bruijn in 1954 duurde het nog tot 1983 voordat er een volledige Nederlandse vertaling verscheen met mooie illustraties van Louis Rhead.
Dankbrief van de ANVV voor Rijnlands medewerking
Uit de vraag van hoofdingeland Stoop in de Verenigde Vergadering van 14 juni 1950 en het antwoord daarop van dijkgraaf Slagter valt op te maken dat niemand Hans Brinker ooit gelezen had. Dat is jammer, want in een ander verhaal in het boek wordt Rijnland genoemd, zij het niet met name. Als een aantal vrienden een schaatstocht maakt worden bij Halfweg de schaatsen even afgebonden en wordt het gemeenlandshuis van Rijnland bewonderd: "...kasteel Zwanenburg met zijn massief stenen voorkant, de poorten en de torens waarop gebeeldhouwde zwanen pronkten".
De schaatser met de meeste kennis van zaken vertelt dan dat dit een héél belangrijke plaats is, "want hier komen de wijze mannen bijeen om over alles wat met de dijken te maken heeft te praten". In die wijze mannen herkennen wij uiteraard ons college van dijkgraaf en hoogheemraden.
Hoewel niet bekend met Hans Brinker begreep het college van 1950 wel de symbolische waarde van het beeld. In een bedankbrief aan koningin Juliana schrijft het, mede uit naam van alle waterschapsbesturen in Nederland: "Indien dit gedenkteken de les bevat, dat de waterstaatszorg van Nederland behoort te berusten op het verantwoordelijkheidsgevoel der gehele bevolking, dan mogen inzonderheid de waterschappen zich dit teken voor ogen houden". En die les geldt nog steeds!