Veertig jaar geleden: polderconcentratie binnen Rijnland
Op 1 januari 1979 werden de polders binnen het hoogheemraadschap van Rijnland opgeheven als waterschap en samengevoegd tot zes nieuwe waterschappen en twee polderafdelingen van het hoogheemraadschap. Dit was de eerste stap in een proces van concentratie van waterschappen binnen Rijnland, dat 26 jaar later afgerond zou worden door de vorming van één zogenaamd all-in waterschap. Daarmee kwam het waterkwantiteitsbeheer in de boezem en in de polders in één hand. In 1979 was het nog niet zo ver. De concentratie van waterschappen was een gecompliceerd proces en verliep niet zonder weerstand.
In 1950 bestonden in Nederland nog 2647 waterschappen, nu is dit aantal gedaald tot 21. Deze enorme schaalvergroting heeft een aantal oorzaken. In de eerste plaats leidde de Watersnoodramp van 1953 tot een discussie over een goede waterstaatsorganisatie. Een tweede belangrijke oorzaak was de komst van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) in 1970. Voor de uitvoering van deze wet waren waterschappen met een behoorlijke grootte vereist. Na de inwerkingtreding van de Waterschapswet in 1995 stelde een door de Unie van Waterschappen ingestelde denktank in een één jaar later verschenen rapport met als titel Water centraal. Waterbeheer in de volgende eeuw dat waterschapstaken bij all-in waterschappen moesten berusten. Nederland telde op dat moment nog 85 waterschappen, waarvan slechts 13 all-in waterschappen waren. De Unie nam het standpunt van het rapport ondanks bezwaren van veel waterschappen over. Op 1 januari 2005 ontstond het all-in waterschap Hoogheemraadschap van Rijnland uit de fusie van het al in de middeleeuwen ontstane gelijknamige hoogheemraadschap met drie inliggende (polder)waterschappen, die in de jaren 1979-1999 waren ontstaan.
Ovalen herdenkingsglas (glas-in-lood) ter gelegenheid van de opheffing van de
Nieuwe Driemanspolder, 1978. LdnHHR, Collectie kunst- en gebruiksvoorwerpen, KGV-000351
Voorbereiding
De voorbereiding van de Rijnlandse polderconcentratie begon met een bijeenkomst op 5 december 1974 in de Stadsgehoorzaal in Leiden. De Zuid-Hollandse gedeputeerde Van der Zande deelde de aanwezige polderbestuurders mede dat concentratie van polders binnen het hoogheemraadschap noodzakelijk was. Een Vertrouwenscommissie en een werkgroep van 10 topambtenaren van de provincies Noord- en Zuid-Holland werden ingesteld. Beide provincies streefden naar een relatief klein aantal grote waterschappen met daarbij passende bevoegdheden, organisatie en bemanning. Op 1 september 1976 gaven dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland aan de Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap een toelichting op de gang van zaken. Zij onderschreven de noodzaak van herstructurering van het bestel van de circa 160 polders binnen Rijnland, maar wilden nog geen stelling nemen omtrent de grootte van de toekomstige waterschappen. Noord-Holland was reeds tot een uitgewerkte vormgeving gekomen voor een waterschap ‘Rijnland-Noord’ van ca. 25.000 ha. Dijkgraaf en hoogheemraden waren hier niet gelukkig mee. Zij wilden de Haarlemmermeerpolder als eenheid handhaven en twee concentraties: het gebied tussen Spaarndammerdijk en Noordzeekanaal en het gebied rond Osdorp, Sloten, Amstelveen en Aalsmeer. In Zuid-Holland zouden dan zes of zeven waterschappen gevormd kunnen worden met een grootte van 6.000 tot 9.000 ha.
Een bijzonder aandachtspunt was de situatie in het westen van Rijnland. Daar lag een groot aantal kleine polders met een polderpeil dat maar iets lager lag dan het boezempeil. Deze polders werden soms doorsneden door boezemwateren. Bovendien werd een groot deel van het gebied ingenomen door boezemland. Samenvoeging van polders zou hier weinig zinvol zijn zonder de ertussen liggende boezemlanden daarin te betrekken. De Technische Dienst van Rijnland had in 1975 twee oplossingen voor dit probleem genoemd: de polders samenvoegen tot één of meer grotere eenheden waarin de waterstaatkundige zorg aan het hoogheemraadschap werd toebedeeld, of de boezemlanden en geestgronden met de polders samenvoegen tot één of enige zelfstandige waterschappen binnen het hoogheemraadschap. De Technische Dienst koos voor het laatste, maar dijkgraaf en hoogheemraden zagen dit anders. Rijnland moest de verantwoordelijkheid voor het waterstaatkundig beheer op zich nemen en door delegatie of vergaande decentralisatie tot een doelmatige werkwijze komen.
Persbericht uit de Nieuwe Leidsche Courant betreffende de concentratie van polders in Rijnland, 12 januari 1979
Besluitvorming
Uiteindelijk besloten Provinciale Staten van Zuid-Holland tot polderconcentratie binnen het Zuid-Hollandse deel van Rijnland door vorming van vijf waterschappen: De Oude Veenen (7.400 ha), De Aarlanden (10.700 ha), De Gouwelanden (10.600 ha), Noordwoude (6.100 ha) en De Ommedijck (5.900 ha). Deze nieuwe waterschappen zouden kunnen beschikken over een krachtig bestuur, een behoorlijk financieel draagvlak en eigen deskundig administratief en technisch personeel. De vijf waterschappen omvatten bijna 100 polders. De taken van 40 polders op de geestgronden werden overgedragen aan Rijnland. Door de verwevenheid van polder- en boezemland en het feit dat de polders onderling nauwelijks binding met elkaar hadden, kon hier volgens GS niet één krachtig waterschap ontstaan dat zijn taak op aanvaardbare wijze kon verrichten. Samenvoegen met meer oostwaarts gelegen poldergebieden had geen zin, omdat er een wezenlijk verschil was tussen de geestgronden en het klassieke Hollandse polderlandschap. Bovendien was de waterstaatkundige relatie tot Rijnland in de oostelijke polders heel anders dan op de geestgronden. Daarom was het noch in het belang van de geestgrondpolders, noch in dat van de andere polders om de polders in het westen van Rijnland bij de nieuw te vormen waterschappen te voegen. De 25 polders ten noorden van de Rijn werden ondergebracht in de polderafdeling Middengeest, de 15 polders ten zuiden van de Rijn in de afdeling Zuidgeest. Om de afstand tussen bestuur en bestuurden niet te groot te maken, werden afdelingsraden ingesteld voor de beide polderafdelingen.
De Noord-Hollandse polders binnen Rijnland werden ondergebracht in het nieuwe waterschap Groot-Haarlemmermeer. Rijnland was geen voorstander van de grootschalige aanpak in Noord-Holland en betuigde adhesie aan het standpunt van drie Aalsmeerse polders, die samen een nieuw waterschap wilden vormen. De provincie zette zijn plannen door, er kwam één waterschap in het Noord-Hollandse deel van Rijnland.
Kaart van de te vormen waterschappen binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland
Verdergaande concentratie
De Noord-Hollandse gedeputeerde J. van Dis Hzn. was een krachtig voorstander van concentratie van waterschappen en wist dit, ondanks veel tegenstand, ook door te zetten. GS van Zuid-Holland hadden eigenlijk ook een verdergaande polderconcentratie binnen Rijnland gewild: één waterschap ten noorden en één waterschap ten zuiden van de Rijn. Besturen en ingelanden van de op te heffen polders en de Vertrouwenscommissie die de polderconcentratie begeleidde hadden dit krachtig bestreden en met succes. De bezwaren vonden weerklank bij Provinciale Staten en uiteindelijk kwamen er ten noorden van de Rijn twee waterschappen en ten zuiden van de Rijn zelfs drie. Dit bleef niet zo. Vanaf 1986 werd gewerkt aan verdere concentratie van waterschappen in het Zuid-Hollandse deel van Rijnland. Op 1 januari 1990 werden de waterschappen Noordwoude en de Ommedijck samengevoegd tot het nieuwe waterschap Meer en Woude. Op dezelfde datum werden de Rijnlandse polderafdelingen Middengeest en Zuidgeest opgeheven en gingen met waterschap De Oude Veenen op in het nieuwe waterschap De Veen- en Geestlanden.
Het hoofdmotief voor de provincie om tot opheffing van de polderafdelingen over te gaan, was dat zij te klein van schaal en draagvlak waren voor een adequate taakuitoefening. De instelling van beide afdelingen was indertijd gemotiveerd met het argument van sterke verwevenheid van polder- en boezemland in het geestgrondgebied. Op basis van die waterstaatkundige overweging waren de polders aan de zorg van Rijnland toebedeeld. De ervaring had geleerd dat de praktische betekenis van deze overweging gering was. Ten aanzien van de feitelijke waterstaatkundige verzorging functioneerden de polderafdelingen in wezen als zelfstandige kleine waterschappen. De stap naar waterstaatkundige verzorging door krachtige waterschappen was dan ook een logische en paste binnen het structuurmodel binnen het gebied van Rijnland, aldus de provincie. Rijnland was het absoluut niet eens met de beslissing om de polderafdelingen op te heffen, maar zijn argumenten werden door GS met kracht van tafel geveegd.
Op 1 januari 1994 gingen de waterschappen De Aarlanden en De Veen- en Geestlanden op in het nieuwe waterschap De Oude Rijnstromen. Vijf jaar later werden De Gouwelanden en Meer en Woude samengevoegd tot het waterschap Wilck en Wiericke. Daarmee was de wens van GS van Zuid-Holland uit de jaren ’70 eindelijk werkelijkheid geworden: twee waterschappen in het Zuid-Hollandse deel van Rijnland. Landelijke ontwikkelingen zorgden er voor dat ook dit standpunt inmiddels achterhaald was. Er moesten all-in waterschappen komen. Op 1 januari 2005 was het in Rijnland zo ver. Het waterkwantiteitsbeheer in de polders was voortaan geen taak meer van afzonderlijke waterschappen.
Bronzen penning ter gelegenheid van de opheffing van de polder Nieuwkoop, 1979.
LdnHHR, Collectie kunst- en gebruiksvoorwerpen, KGV-000400
Bronnen en literatuur
- Archief Rijnland 1959-1986
- Archief Rijnland 1987-2004
- Herman Lambooij, Diederik Aten, “De held sterft niet ….”, waterschapsconcentratie in Noord-Holland: 1916-2003 (Edam 2002).
- Herman Havekes, ‘Verandering en continuïteit in de polder’, de institutionele ontwikkeling van het waterschap in de periode 1992-2017, in: Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis, jaargang 27, aflevering 1-2 (2018), 47-70.
- Lead afbeelding boven het artikel: De voorzitters van de nieuwe waterschappen na de polderconcentratie in Avi Fauna te Alphen aan den Rijn, 1979. LdnHHR, Fotocollectie, FOTO-650017.